A horseshoe 1 has an upper side that extends in a flat plane with no curvature. In and near the center 15, the middle part 5 is thinner than the side parts 7 over the entire width. The thickness of the horseshoe is indicated by broken lines 21, which indicate points on the underside of the iron with the same distance from the top side, side parts are the thickest and the middle is the thinnest. These lines 21 also clarify that, in view of the front view, the underside 11B of the middle part 5 has a hollow shape. The thin part extends from the middle 15 of the front side to both sides through an angle of about 30 degrees, see angle 23 which is approximately twice 30 degrees.Een hoefijzer 1 heeft een bovenzijde die zich uitstrekt in een plat vlak zonder emge kromming. In en nabij het midden 15 is het middendeel 5 over de volledige breedte dunner dan de zijdelen 7. Het dikteverloop van het hoefijzer is aangegeven met onderbroken lijnen 21, die punten op de onderzijde van het ijzer met dezelfde afstand tot de bovenzijde aangeven, waarbij de zijdelen het dikst zijn en het midden het dunst is. Deze lijnen 21 verduidelijken tevens dat, gezien m vooraanzicht, de onderzijde 11B van het middendeel 5 een holle vorm heeft. Het dunne deel strekt zich vanuit het midden 15 van de voorzijde naar weerszijde over een hoek van ongeveer 30 graden uit, zie hoek 23 die ongeveer twee keer 30 graden is.